Hertog en sik 1994
Hertog: Jan 3 (Roessink)
Sik: Martin (Morsink)
Het uitkomen van Jan Roesink als hertog en van Martin Morsink als zijn secretaris was in die zin opmerkelijk, omdat men de beide heren eigenlijk niet of nauwelijks nog was tegengekomen in het carnaval. Jan Roesink (31) kende men als de nijvere pannenkoekenbakker ‘Bolle Jan’ en declarant Martin (35) als de vrijwilliger binnen het scoutingwerk in Denekamp (’83-’96) en als de echtgenoot van Mirjan Timmerman, die wel meer met het carnaval te maken had gehad. Een drukke ondernemer die ineens de carnavalskledij aantrekt en op pad gaat met een douane –declarant als zijn sik? Martin: “Ik was al een aantal jaren in de zaak van Jan de vaste sinterklaas en dat ben ik nog altijd, en mijn optreden in die functie heeft Jan waarschijnlijk doen besluiten mij tot zijn sik te benoemen.
De keuzeheren waren wel erg opgelucht, want bij het zoeken naar een geschikte kandidaat greep Herman Wissink ten einde raad maar naar het telefoonboek. Bij de naam Jan Roesink bleef de wijsvinger stilstaan: “ Jan Pannenkoek, zullen we die vragen?? Meinte Hoekstra: “ Typische Herman Wissink…. Toen de beide heren aanbelden dacht men uiteraard dat het wel weer om een verzoek tot sponsoring zou handelen. Op de vraag of hij hertog wilde worden reageerde Jan Roesink overigens ook meteen erg enthousiast, maar hij vroeg zich meteen wel af: “Is dit zakelijk wel goed voor mij…? Na enige bedenktijd en na overleg met echtgenote Renate (meteen zeer enthousiast: ‘o.k’) liet hij de Herman en Meinte toch ook nog even weer langs komen voor meer info, die met name betrekking had op zijn zakelijke bedenkingen. Uiteindelijk werd het ‘ja’ en ….het was al weer mooi laat…., aldus de tevreden keuzeheren.
Na afloop steeds nog even met zo’n klein clubje in het voorcafé…..
Jan Roesink noemde meteen Martin Morsink’s naam als zijn secretaris. Martin: “Ik was nog nooit bij ’t Wubbenhof, dus het Nachtuulkescarnaval geweest. Ik heb een paar dagen moeten nadenken en met Mirjan moeten overleggen, vooral ook omdat ons kind erg ziek was. Bovendien, ik wist niet wie de hoogheid was. Toen ik Meinte, die mij de eerste maal in het scoutinggebouw benaderd had voor de functie van sik, vroeg wie het was, zei hij: Jan. Ik zei: “Welke Jan….. Toen het bleek dat het Jan Pannenkoek was stond ons besluit meteen vast: “ Ik doe het.
Onder het motto ’Met ’n carnaval verget wie ‘t stroopsmeer’n, wie bakt ze broen, wie zölt oe leer’n…’ stond bij het uitkomen menige ‘rasoel’n’ aan de grond genageld van verbazing, maar die verbazing sloeg al snel om in enthousiasme, toen bleek dat de beide nieuwbakken Nachtoel’n met veel zwier het carnaval in beweging kregen en hielden. Omgekeerd was het carnaval voor Jan en Martin één grote openbaring. Martin: “Ik heb veel mensen leren kennen en voelde me direct helemaal thuis bij de Nachtuulkes.
Een fijne club en wat een gezelligheid vooral na afloop van de grote feesten als we dan nog met een klein clubje in het voorcafé overbleven. Gen ‘mooie woorden’, maar een gemeende conclusie. Dat moet wel, want na zijn ‘sikschap’ bleef Martin actief binnen de vereniging als bestuurder, redactielid van de ‘Oel’nspiegel en als wagenbouwer…
Lijfspreuk: Met ’n carnaval verget wie ‘t stroopsmeer’n, wie bakt ze broen, wie zölt oe leer’n